Ontstaan van de heide

Het heidelandschap is in belangrijke mate een door de mens gemaakt landschap. Naast natuur, kan de cultuurhistorie een reden zijn om de heide in stand te houden. Uit pollenonderzoek blijkt dat de huidige heidevelden zijn ontstaan rond het jaar 900. Voor 900 waren de droge, arme zandgronden bedekt met bomen als de berk, de grove den, de eik, de hazelaar enz. De in die tijd rondtrekkende landbouwers gebruikten een brandcultuur. Ze verkregen vruchtbare landbouwgrond door het bos in brand te steken. Na een brand was de aarde door de as een beperkte tijd goed vruchtbaar maar na twee, maximaal drie jaar was dat voorbij en werd een volgend stuk afgebrand. Op de kale, uitgeputte en voedselarme grond die achter bleef achter, vond de heide een ideale groeiplaats en ontstonden hier en daar heidevelden in het landschap. Rond die tijd ontdekte de landbouwers dat dierlijke mest waarde had om de bodemstructuur en de vruchtbaarheid te verbeteren. De mest werd verkregen door het houden van schapen. Deze graasden overdag op de heide en gingen 's nachts in de potstal. In de stal kwam de meeste mest terecht; om de schapen droog te laten staan werden er laag op laag heideplaggen ingebracht. De mest werd opgepot en aan het einde van de winter stonden de schapen met de kop tegen het dak. In het vroege voorjaar werd de stal leeggeruimd en werd de mest over de akkers uitgespreid. Per ha akker was ongeveer 10 ha heidegrond nodig. De akkers werden door deze methode ongeveer 10 cm per 100 jaar opgehoogd. We noemen die opgehoogde akkers, die soms wel een meter boven de omliggende grond uitsteken, essen of kampen. Door het begrazen en plaggen bleef de heide in perfecte conditie: de bovenste voedselrijke laag werd iedere keer door het plaggen verwijderd en door het begrazen werd er geen boom ouder dan een jaar. De veehouderij stond dus duidelijk in dienst van de akkerbouw (gemengd bedrijf oude stijl). Zoals gezegd, graasden de schapen op de heide.

Om het gebruik van woeste grond te regelen werden marken opgericht, waarbij boeren zich konden aansluiten. In feite waren de marken privaatrechtelijke lichamen met uitgebreide bevoegdheden, waaronder de aanleg en het beheer van wegen. Oorspronkelijk waren de marken verenigingen van kleine boeren, later kregen grootgrondbezitters en rijke boeren steeds meer 'markerechten' en konden zijn de keuren naar hun hand zetten. Maar gemeenschappelijk gebruik bleef verzekerd, ook voor landloze 'keuterboeren'.

In de Franse tijd (1795-1813) werden deze plaatselijke privileges en keuren voor het grootste deel afgeschaft, en binnen 20 jaar waren de markegronden opgedeeld. In de loop van de tijd (vanaf de 13e eeuw) nam de bevolking steeds verder toe. De voedselproductie werd daardoor steeds belangrijker. Het accent kwam steeds meer op de akkerbouw te liggen. Het oppervlak aan akkers werd uitgebreid en men ging de akkers permanent gebruiken. Door dit alles dreigde een tekort aan mest. Daarom breidde men het aantal schapen fors uit waardoor de mestproductie fors toenam. De heidevelden werden hierdoor steeds voedselarmer en de essen steeds voedselrijker. Veel bos verdween en ook heide ging verloren. In het zandlandschap ontstonden in de 18e en 19e eeuw zandverstuivingen. Door de intensivering van de schapenhouderij verdween de vegetatie. In de potstallen werd op de bodem een laag heideplaggen gelegd. Die plaggen stak men op steeds verschillende plaatsen. De vegetatie had ongeveer 10 jaar nodig om zich op een plaats waar plaggen waren gestoken te herstellen. Door de toenemende bevolking had men meer mest, plaggen en schapen nodig. Men stak steeds vaker en steeds grotere stukken. De vegetatie kon zich niet meer herstellen (temeer daar ze steeds sneller werd begraasd door de schapen). Hierdoor ontstonden kale vlakten. Het losse zand kon door de wind worden opgenomen en bedekte de lagere delen van het landschap. Door de verstuivingen nam de oppervlakte van de woeste gronden af en werden akkers en dorpen met overstuiving bedreigd. Rond 1880 veranderde de landbouw drastisch, doordat er kunstmest beschikbaar kwam en er goedkope wol uit Australië op de markt kwam. Het heidelandbouwsysteem werd door de kunstmest uitgeschakeld. En men besloot de heide te ontginnen. Rond 1888 werd de Nederlandse Heidemij en in 1899 Staatsbosbeheer opgericht. De Heidemij en Staatsbosbeheer hadden al doel de stuifzanden te beperken. Dit dezen ze door er grove dennen op te planten, waardoor er veel bossen ontstonden ten koste van heide en stuifzand.

In 1850 was er nog 600.000 ha hei, terwijl daar in 1938 nog maar een kwart van over was. Momenteel is het areaal (droge) heide nog ca. 40.000 ha.

(uit Alterra Wageningen rapport 1401 2006)

met dank aan Alterra Wageningen http://www.alterra.nl/


  • Steunt u ons ook?
  • logo top vvdgh thumb