Januari 2020: appelvink [Cocothraustes cocothraustes]

Wat een prachtige vogel. Als je hem of haar ziet, denk ik al gauw aan deze vogel met z’n enorme stuk gereedschap. De Nederlandse naam is min of meer vanzelfsprekend. De Latijnse naam kan ik nauwelijks uitspreken maar betekent pittenverbrijzelaar. Met appels heeft de vogel volgens mij niet zoveel op, alhoewel de appelpitten waarschijnlijk wel tot de voedsel behoefte kunnen behoren. Uit de literatuur zou het deeltje “appel” betrekking hebben op haagappeltjes, vruchtjes van de meidoorn, een belangrijk deel van het voedsel. Als volksnamen staan kernbijter, dikbek en kerseknieper bekend.
De vogel is op onze Gorsselse heide wel degelijk waargenomen, ondanks het zeldzame karakter.

De appelvink is een standvogel, hetgeen inhoudt dat het diertje het gehele jaar kan worden waargenomen. In strenge winters willen ze nog wel eens naar het zuiden trekken. Onze populatie wordt dan tijdelijk aangevuld met vogels uit noordelijke regionen.
De vogel bewoont vooral loofbossen met eiken, [haag]beuken, essen en iepen, maar ook tuinen en parken. De randen van deze gebieden hebben een grote ecologische diversiteit en zodoende een ruim voedselaanbod. Bovendien hebben ze een sterke aantrekkingskracht als broedgebied. Maar landgoederen, begraafplaatsen en boomgaarden zijn ook een geliefd foerageergebied van de appelvink.
jan20 appelvink
Foto: A.J.W.Winkelman
De zangvogel is zeer waakzaam, schuw en dus moeilijk te observeren. Aan het geluid is de vogel wellicht wat beter waar te nemen, het is alsof je een spijker in een marmeren plaat wilt slaan, explosief en scherp, een bijna elektrische klank. Maar ook hier geldt duidelijk het kost wel enige oefening om dit geluid je eigen te maken en in je geheugen te printen.
De grootste krachtpatser onder de vinkachtigen heeft een wat vierkant-achtige staart en tamelijk lange vleugels. De opmerkelijke snavel en de grijze nek zijn de meest opvallendste kenmerken, daarnaast de witte vleugelvelden en witte eindband.
Het is een forse vogel met een lengte 16½ tot 18 cm. en een vleugelspanwijdte 29 tot 33 centimeter. Het ♀ en ♂ zijn vrijwel gelijk gekleurd alleen het ♂ heeft geheel zwarte slagpennen, terwijl het ♀ meer asgrijze slagpennen heeft. De volwassen vogel weegt zo’n 46 tot 70 gram.
Kraakt kersenpitten, waar wij als mensen een gereedschapskist voor nodig hebben, stelt het voor deze vogel nauwelijks wat voor. Ze kunnen met de gespierde snavel wel een 25 tot 40 kg. drukkracht genereren. In de nesttijd worden de jongen gevoed met insecten en ook de ouders smullen dan wel eens een insect naar binnen. Dit voedsel voldoet beter aan de eiwitbehoefte voor de broodnodige groei van jonge vogels. Verder bestaat het hoofdvoedsel uit de inhoud van zaden en pitten.
Het nest ligt op zo’n 2 tot 10 meter hoogte, redelijk dicht tegen de stam, eerst wat twijgjes daarna gevoerd met wat zachter materiaal. Begin mei tot midden augustus wordt het nest gevuld met 4 tot 6 eieren, blauwachtig, groen en paars gevlekt en/of gestreept. Na 12 tot 14 dagen komen de jongen te voorschijn, die blijven nog 11 tot 13 dagen in het nest om “vertroeteld” te worden door hun ouders. Daarna vertoeven de jonge vogeltjes nog ongeveer 2 weken rondom hun nest, voor hun gevoel waarschijnlijk een veilige omgeving.
Vooral in de winterperiode zie je de appelvink wel op de voedertafel verschijnen, ze lusten dan wel smakelijk vethoudend zaad.

Geniet van wat de Gorsselse Heide (en omgeving) ons biedt.  
Herman Roelofs

  • Steunt u ons ook?
  • logo top vvdgh thumb