Augustus 2017: Duivelsnaaigaren (Cuscuta epithymun)
Duivelsnaaigaren of [klein] warkruid is een vrij zeldzame stengelparasiet. De naam doet de plant eer aan, je ziet in de dopheide dan ook vaak kluwen van rode draadjes slingeren. De plant behoort tot de winde-familie en staat op de rode lijst van bedreigde planten. In Europa komen ongeveer 10 van de ca. 100 bekende soorten voor. Vanwege zijn eenjarige groei en bloeivorm moet de plant dus elk jaar opnieuw een gastheer zien te vinden. We noemen dit soort planten therofyt, meestal eenjarige met een levensvorm zonder winterknoppen. De Latijnse naamgeving kunnen we herleiden tot ‘Cuscuta’ uit het Grieks kassuto hetgeen “herstellen” betekent en epithymum of te wel op tijm groeiend.
Een minuscuul ontstaan kiemplantje uit een zaadje doorboort met een soort zuigorgaantjes [haustoriën] de stengel van zijn gastheer tot in de vaatbundels en betrekt op die manier voedingszouten en suikers van de gastheerplant. Ze bezitten geen bladgroen. De bladeren zijn gereduceerd tot kleine rode schubben. Als gastheer zijn vooral heidesoorten, brem en gaspeldoorn en soms tormentil bekend. Misschien ook wel tijm zoals de naam min of meer verraadt.
Er is nog een warkruid bekend, groot warkruid, deze woekert vooral op brandnetels, hop, gewone vlier en boerenwormkruid. De groeiplaats van deze plant is vooral in de ruigten langs rivieren.
Foto Herman ten Grotenhuis; zie ook onze Ecologische Atlas
Klein warkruid bloeit van juli tot september. De kleine klokvormige en lichtroze bloempjes, met een doorsnede van 1 cm zitten als propjes dicht tegen elkaar gedrukt aan dunne, draadvormige, vaak rode stengels, die wel tot 60 cm lang kunnen worden. De bloemen zijn tweeslachtig, ze bezitten zowel een vrouwelijke stempel als mannelijke meeldraden in één en dezelfde bloem. Ze verspreiden een duidelijke geur, moeilijk te omschrijven en je moet diep door de knieën om de geur goed te kunnen waarnemen.
Wie voor de bestuiving verantwoordelijk zijn is mij niet precies bekend, maar ik neem aan bijen, hommels, misschien zweefvliegen en [nacht]vlinders. Dit baseer ik op de geur die ze verspreiden, dat moet die insecten juist aantrekken. Na de bevruchting ontstaat er een bolvormig doosvruchtje soms wat afgeplat van ongeveer 2 mm. Als deze voldoende droog is, springt het open om zo de zaden min of meer weg te slingeren. Het doosvruchtje bevat meer dan 1 zaadje. De planten hebben een enorme zaadproductie. De zaden bezitten een ontkiemingkracht die langer dan 5 jaar kan zijn. De zaden moeten daarna op een gastheer terecht komen om zo een volgende generatie te waarborgen. De ontstane kiemplantjes zijn tweezaadlobbig, dus plantjes met 2 blaadjes.
Ga maar eens flink door de knieën om dit wonder, deze duivelse met bloempjes versierde draad, nader te aanschouwen.
Geniet van wat de Gorsselse Heide ons biedt
Herman Roelofs
Duivelsnaaigaren of [klein] warkruid is een vrij zeldzame stengelparasiet. De naam doet de plant eer aan, je ziet in de dopheide dan ook vaak kluwen van rode draadjes slingeren. De plant behoort tot de winde-familie en staat op de rode lijst van bedreigde planten. In Europa komen ongeveer 10 van de ca. 100 bekende soorten voor. Vanwege zijn eenjarige groei en bloeivorm moet de plant dus elk jaar opnieuw een gastheer zien te vinden. We noemen dit soort planten therofyt, meestal eenjarige met een levensvorm zonder winterknoppen. De Latijnse naamgeving kunnen we herleiden tot ‘Cuscuta’ uit het Grieks kassuto hetgeen “herstellen” betekent en epithymum of te wel op tijm groeiend.
Een minuscuul ontstaan kiemplantje uit een zaadje doorboort met een soort zuigorgaantjes [haustoriën] de stengel van zijn gastheer tot in de vaatbundels en betrekt op die manier voedingszouten en suikers van de gastheerplant. Ze bezitten geen bladgroen. De bladeren zijn gereduceerd tot kleine rode schubben. Als gastheer zijn vooral heidesoorten, brem en gaspeldoorn en soms tormentil bekend. Misschien ook wel tijm zoals de naam min of meer verraadt.
Er is nog een warkruid bekend, groot warkruid, deze woekert vooral op brandnetels, hop, gewone vlier en boerenwormkruid. De groeiplaats van deze plant is vooral in de ruigten langs rivieren.
Foto Herman ten Grotenhuis; zie ook onze Ecologische Atlas
Klein warkruid bloeit van juli tot september. De kleine klokvormige en lichtroze bloempjes, met een doorsnede van 1 cm zitten als propjes dicht tegen elkaar gedrukt aan dunne, draadvormige, vaak rode stengels, die wel tot 60 cm lang kunnen worden. De bloemen zijn tweeslachtig, ze bezitten zowel een vrouwelijke stempel als mannelijke meeldraden in één en dezelfde bloem. Ze verspreiden een duidelijke geur, moeilijk te omschrijven en je moet diep door de knieën om de geur goed te kunnen waarnemen.
Wie voor de bestuiving verantwoordelijk zijn is mij niet precies bekend, maar ik neem aan bijen, hommels, misschien zweefvliegen en [nacht]vlinders. Dit baseer ik op de geur die ze verspreiden, dat moet die insecten juist aantrekken. Na de bevruchting ontstaat er een bolvormig doosvruchtje soms wat afgeplat van ongeveer 2 mm. Als deze voldoende droog is, springt het open om zo de zaden min of meer weg te slingeren. Het doosvruchtje bevat meer dan 1 zaadje. De planten hebben een enorme zaadproductie. De zaden bezitten een ontkiemingkracht die langer dan 5 jaar kan zijn. De zaden moeten daarna op een gastheer terecht komen om zo een volgende generatie te waarborgen. De ontstane kiemplantjes zijn tweezaadlobbig, dus plantjes met 2 blaadjes.
Ga maar eens flink door de knieën om dit wonder, deze duivelse met bloempjes versierde draad, nader te aanschouwen.
Geniet van wat de Gorsselse Heide ons biedt
Herman Roelofs